Moulin Brûlé Anjou Blanc Clos Galerne
Moulin Brûlé 2020 Anjou Blanc, Le Clos Galerne
Het veranderende klimaat met meer en meer warme jaren maakt het leven van de wijnbouwer niet gemakkelijker. Vroeger was het eenvoudig : de druiven werden geplukt als ze mooi rijp waren. In hete jaren zoals 2018/2019/2020/2022 betekent dit in veel gebieden wijnen met 14-15% vol. En dan spreken we niet enkel over warme streken/landen maar ook in koele gebieden zoals Bourgogne en Loire of zelfs de nog koelere streken in Duitsland of Oostenrijk. Met Riesling kun je nog een klein beetje ‘valsspelen’ door niet alle suikers te vergisten maar als je in de Trocken categorie wil blijven kan dat ook maar tot 9 g/l restsuikers. Het andere probleem is dat fysiologisch rijpe druiven in de hete jaren misschien net niet genoeg zuren hebben en dat je liever niet wil aanzuren. De verleiding is groot om dan wat vroeger te plukken zodat je minder suikers (alcohol) en meer zuren krijgt. Maar hoever kun je deze plukdatum opschuiven zonder dat je echt onrijpe druiven plukt. Waar ligt de grens tussen net rijp, net niet rijp en echt onrijp ? Met die problematiek zien we veel wijnbouwers tegenwoordig worstelen. Voor sommigen is het zwart-wit : druiven zijn onrijp of rijp en al de rest is onzin. Voor anderen is rijpheid een spectrum : van net rijp tot volrijp met veel punten tussenin. Je kunt misschien zelfs argumenteren dat rijpheid is wat we er van maken : voor olijfolie fanaten bvb is de Toscaanse olijfolie het summum met zijn peper en artisjok toetsen van de groen geplukte olijven (ipv rijpe zwarte olijven).
Onze ervaring met de vroeg geplukte stijl is dat het soms lukt en soms ook niet. Als je druiven uit bloedhete streken zoals de Roussillon in Frankrijk of Swartland in Zuid-Afrika plukt aan 12.5 % dan zitten we duidelijk in het onrijpe deel van elk mogelijk spectrum. De wijn zal fris, strak en misschien zelfs zeer mineraal zijn en voor de wijnbouwer is de missie vermoedelijk geslaagd. Maar wellicht heeft de wijn nooit de volledige smaakrijkdom bereikt van rijpe vruchten. Het volle potentieel werd ergens gefnuikt en hoe meer we zulke wijnen proeven hoe meer we een ‘keizer zonder kleren’ gevoel krijgen : achter de oppervlakkige mineraliteit gaapt een grote leegte.
Een andere trend die we geleidelijk zien opduiken is een zeer reductieve wijnmaakstijl. Zo weinig mogelijk contact met de lucht, zoveel mogelijk in contact met de volle droesem (die zolang er nog wat gistcellen actief zijn zuurstof opslorpen) maar zonder die droesem om te woelen (bâtonnage : brengt zuurstof binnen), nooit oversteken (soutirage), geen te lange veroudering op vaten (liever op het einde nog enkele maanden in grotere volumes op inox, ‘en masse’ zoals men dit noemt). In de Bourgogne ziet men deze wijnmaakstijl ook als oplossing voor de problemen met voortijdige oxidatie (premature oxidation of afgekort premox) die zelfs de duurste namen trof gedurende een zekere periode. Mogelijke oorzaken zijn onder andere te weinig sulfiet, kurken die teveel lucht doorlieten, teveel bâtonnage, maar het fenomeen is niet volledig begrepen en jammer genoeg ook niet volledig weg. Van teveel zuurstof naar te weinig zuurstof lijkt de trend. Die heel reductieve stijl uit zich in de neus door een toets van ‘struck match’ : een lucifer die je aansteekt met de bijhorende zwavelachtige aroma’s. In een reductieve stijl van wijnmaken blijft ook vaak iets meer van het restgas (C02) van de gisting bewaard en we weten dat wat C02 de impressie van mineraliteit/ziltheid versterkt (denken we maar aan Muscadet sur lie).
Die reductieve/zwavelstokjes toets kan op een volle, rijpe Chardonnay voor een origineel smaakprofiel zorgen (we denken bvb aan de Kumeu River wijnen uit Nieuw-Zeeland). Een reductieve opvoeding op wijnen van onrijpe of onderrijpe druiven lijkt ons geen goede combinatie. En juist dat zien we meer en meer opduiken, zelfs op grote terroirs in de Bourgogne. Na het proeven van 10 jaar oude exemplaren moeten we ook de mythe ontkrachten dat deze wijnen enkel tijd nodig hebben om zich te ontpoppen tot prachtexemplaren. De realiteit is dat na het wegvallen van het beperkte initiële fruit en vet uiteindelijk enkel het geraamte overblijft. Of dat de wijnen bijna niet veranderen, alsof ze dood geboren zijn. Om het met een Romeinse spreuk te zeggen : Caveat Emptor (koper, wees op je hoede).
Cédric Bourez van Clos Galerne plukt de druiven pas als ze mooi rijp zijn. Zonder botrytis wel die in deze regio gekend voor zijn zoete wijnen (Coteaux du Layon) de suikerconcentratie van de druiven pijlsnel de hoogte in kan sturen. De ‘verbrande molen’ die boven de wijngaard staat is een restant van een windmolen uit de 12de eeuw. De aanwezigheid van een stevige wind (La Galerne of La Bise genaamd) maakte deze streek bijzonder geschikt voor windenergie (niets nieuws onder de zon blijkbaar). De diepe wortelen van de Chenin wijnstokken nestelen zich in een zeldzame vulkanische bodem. In een zee van schiste die de zogenaamde ‘Anjou Noir’ kenmerkt zijn er eilandjes met een heel bijzonder Spilite gesteente.
Wat vooral opvalt in de Moulin Brûlé is de rijke, zalvende textuur voor een Chenin. De intensiteit van de kleine opbrengsten, de volrijpe druiven, de gisting en veroudering op (gebruikte) vaten, volledige malo : alles om diepte, intensiteit en concentratie te bereiken. Géén strakke stijl dus bij Clos Galerne maar wel wijnen met een intrigerende maar niet opdringerige mineraliteit. Als een ontmoeting met een charismatische persoonlijkheid die zelf de show niet wil stelen maar integendeel zijn licht op jou werpt om je te doen schitteren of je te verwarmen.